Historie der joden in Groningen

Pas in de tweede helft van de 16e eeuw wordt melding gemaakt van joden in de provincie Groningen. Het betreft hier zgn. Asjkenazische Joden die ook wel Hoog-Duitse Joden genoemd worden. In tegenstelling tot de Sefardische Joden waren dit over het algemeen arme mensen. Zij moesten veelal uitwijken vanuit Oost-Friesland, maar zij kwamen ook uit andere Duitse gebieden omdat zij daar niet gewenst waren.

De eerste Jood die bij naam genoemd wordt is Michiel Pyrke die rond 1550 in de stad Groningen komt wonen en brandemmers verkocht aan Burgemeester en Raad. Meer dan dit is er niet over hem bekend. Het is niet onwaarschijnlijk dat reeds vóór die tijd reizende joodse kooplieden in Stad en Ommelanden rondliepen maar geen van hen bleef hier wonen.

Niet lang na de vestiging van Michiel Pyrke kreeg Salomon de Joode toestemming om in de stad zijn beroep van arts uit te oefenen, ook het beroep van geldschieter mocht uitgevoerd worden. Bij resolutie van 31 oktober 1575 gaf de regering van de stad Groningen toestemming tot ‘bijwoning” binnen de stad en tot handeldrijven aan Simon Michaels. die eveneens het beroep van geldschieter daar dit beroep voor Christenen in die jaren verboden was. In 1594 ging de provincie Groningen deel uitmaken van de Republiek der Verenigde Nederland. Op dat moment woonden er geen Joden meer in de stad. Pas in 1622 wordt er weer melding gemaakt van een Jood, deze Abraham Jacobs, geboren in Rysum, Oost-Friesland, werd in dat jaar voor eeuwig uit de stad verbannen. Hierna wordt Samuel Cohen genoemd in 1631 waarna het nog ruim 30 jaar duurt voor  de hoeveelheid Joden die toestemming vraagt in de stad te mogen wonen langzaam begint toe te nemen. In 1661 kregen Sefardische Joden toestemming zich in de stad te vestigen op verzoek van Rabbijn David Cohen de Lara. Hij had zich de moeite kunnen besparen want hier werd geen gebruik van gemaakt. Vanaf 1689 vestigden zich daadwerkelijk de eerste Joden in de stad. Grotendeels kwamen zij uit Appingedam en rond 1700 woonden er ongeveer 50 joden in de stad. Het zou nog tot het eind van de 17e eeuw duren voor de Joden een permanente vestigingsvergunning kregen. Lang duurde dit niet want in 1710 werden de Joden alweer verbannen. De aangevoerde reden hiervoor zou zijn dat zij gestolen goederen opkochten. Niet alle Joden lieten zich echter verjagen en slechts een jaar later trokken er alweer Joodse handelslieden door de stad. Aangezien het stadsbestuur handelsbelangen, ook toen al, belangrijker vond werd hen weer toegestaan in de stad te wonen.

In 1731 was er een vernieuwde verpachting van de Bank van Lening en werd de Amsterdamse Mozes Goldsmid pachter. Hem werd niet alleen toegestaan de Bank van Lening aan de Poelestraat te pachten maar hem werd ook  ‘gepermitteert om binnen sijn huijs sijne godtsdienst volgens Joodse manier onverhindert te mogen oeffenen’. Al vrij snel bood het pand aan de Poelestraat niet voldoende ruimte meer en week men uit naar een huis aan de Steentilstraat om als synagoge te fungeren. In 1756 werd een synagoge aan de Volteringstraat in gebruik genomen. Deze straat is nu bekend als de Kleine Folkingestraat. De Joodse bevolking begon inmiddels echt toe te nemen, in 1744 woonden er al zo’n 90 Joden in de stad. De behoefte om de onderlinge verhoudingen te regelen nam hierdoor toe en men stelde een reglement op. In 1776 was de Joodse gemeenschap uitgegroeid tot ongeveer 260 lieden en werd het reglement aangepast. Het toezicht op interne aangelegenheden van de Joodse gemeente werd sindsdien uitgevoerd door de burgemeester en de gemeenteraad van Groningen. Deze situatie bleef zo gehandhaafd tot 1880.

Makkelijk was het niet voor de Joden om een bestaan op te bouwen in Stad. Lidmaatschap van de Gilden was voor hen verboden waardoor er niet veel keus was in de beroepen die zij uit konden voeren en men zag dan ook vooral kooplieden en marskramers onder hen. Vanaf 1728 verkregen de Joden het zgn. klein burgerrecht en mochten zij lid worden van het Koopliedengilde. Het Stadsbestuur drong er later op aan dat zij ook lid mochten worden van de overige gilden. In 1796 werd een landelijke wet uitgeroepen die Joden hetzelfde recht gaven als de rest van de bevolking en konden zij ook lid worden van andere gilden. Toen werd ook het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap opgericht waarvan alle Joden verplicht lid waren en dat heden ten dage nog steeds bestaat. Groningen Stad verwierf de status van hoofd synagoge, waar ook de Opperrabijn zetelde. Het hield vanuit die hoedanigheid toezicht op de kleinere Joodse gemeenschappen in de provincie. De weerstand vanuit christelijke kring hiertegen was erg groot. Toen het niet gelukte om het uitoefenen van hun geloof tegen te houden begon men vanuit deze hoek met pogingen tot het bekeren van de Joden, hetgeen in sommige gevallen ook lukte.

In 1848 kwam het tot een scheuring in de Joodse gemeenschap door verschil van inzicht over door te voeren vernieuwingen van het kerkbestuur. Dit leidde uiteindelijk tot de oprichting van een ultra-orthodoxe gemeente onder de naam Teschuath Jisraël (Redding van Israël) die in 1856 een eigen synagoge in gebruik nam aan het Zuiderdiep 49. Gelukkig kwam het in 1881 tot een verzoening tussen beide gemeenten en was er weer één Joodse gemeente in Stad.

Synagoge Gedempte Zuiderdiep 49 uit de collectie van de Groninger Archieven

Behalve op godsdienstig gebied waren de Joden ook erg actief op cultureel, sociaal en maatschappelijk gebied. Denk hierbij o.a. aan voetbalvereniging ‘de Raven’, gymnastiekvereniging ‘Atilla’ en de Joodse toneelvereniging “Voor Ons Plezier”. Ook zakelijk gezien ging het veel Joden beter al bleven hun beroepen hoofdzakelijk beperkt tot zaken die met de handel te maken hadden. Vooral de confectie-industrie begon een belangrijke plaats in te nemen, de grondlegging en uitvoering hiervan was voornamelijk in handen van Joden. Zo werd de rol van de Joden in de 19e en 20e eeuw steeds belangrijker in de stad. Dit betekende natuurlijk ook werkgelegenheid en veel Joden uit de omliggende gemeenten trokken naar Stad om hun geluk te beproeven. De keerzijde van deze medaille is dat veel Joden in slechte omstandigheden leefden. Aan het begin van de 20e eeuw telde de Joodse gemeente ruim 2.500 leden. Reden om op 23 maart 1906 een nieuwe synagoge in gebruik te nemen aan de Folkingestraat.

Tot 1747 moesten de Joden uit de stad hun doden begraven op de joodse begraafplaats in Appingedam, Oude Pekela of Leeuwarden. In dat jaar kreeg de Joodse gemeente een stuk grond op één van de verdedigingswerken van de stad. Tegenwoordig is deze begraafplaats bekend als het ‘Jodenkampje’ aan de Bloemsingel welke werd gebruikt tot 1838. Er stonden ongeveer 54 stenen maar in de jaren 1952/1953 werden de graven geruimd en de stoffelijke resten werden overgebracht naar de begraafplaats aan de Moesstraat. Deze begraafplaats werd in 1828 in gebruik genomen. Aan het eind van de 19e eeuw werd een stuk van de Algemene Begraafplaats in Selwerd ingericht als Joodse begraafplaats. Deze staat bekend als de begraafplaats Iepenlaan.

In 1941 telde de Joodse gemeente in Groningen 2.843 leden. Dit hoge aantal werd mede veroorzaakt doordat zo’n 250 Joden uit Duitsland naar de stad kwamen op de vlucht voor het opkomende nazisme. Helaas ontkwam natuurlijk ook Groningen niet aan de anti-joodsemaatregelen van de bezetters. Onderwijzers werden ontslagen, studenten en leerlingen werden uitgesloten. Door toedoen van NSB’ers werden in 1941 Joodse veehandelaren geweerd van de Groningse veemarkt en aan het einde van dat jaar werd een afdeling van de Joodse Raad in de stad geïnstalleerd. De deportaties begonnen op 10 juli 1942 met de oproep van 850 mannen, waarvan 600 uit Stad, voor de werkkampen en gingen door tot april 1943. Opvallend is dat in 1942 veel Joden vermoord werden in Auschwitz en omgeving en in 1943 datzelfde gebeurde maar dan voornamelijk in Sobibor. De Shoah slaat een gigantisch gat in de Joodse gemeenschap van Groningen. Van de bijna 3.000 weggevoerde Joden kwam slechts een handjevol terug. Een deel van hen vertrok vervolgens naar Israël dat toen nog onder Brits mandaat stond. In 1948 telde de Joodse gemeenschap in stad slechts 239 leden en dat aantal werd nog met een kwart verminderd tussen 1948 en 1951. Van de overgebleven Joden waren velen ‘geseculeerd’ door gemengde huwelijken of doordat zij door de vele verschrikkingen van de Shoah afstand namen van het geloof.

Heden ten dage ziet men, met name in de noordelijke provincies en dus ook in Stad, een toename van interesse voor de geschiedenis van de Joden aldaar en worden allerlei initiatieven ontwikkeld om hen te herdenken. Helaas neemt aan de andere kant, landelijk, het anti-semitisme ook weer toe.


Bronnen:
Groninger Archieven
Joods Cultureel Kwartier
Historisch Joods Groningen
De Joodse gemeenschap in de stad Groningen (E. Schut)

Illustraties
Nieuwsblad van het Noorden

Laatst bijgewerkt:
27-05-2020