Historie der Joden in Leek

Leek of zoals de Groningers het noemen, (De) Laik of De Lieke is een dorp in de huidige gemeente Westerkwartier. Het dorp is door de familie Van Ewsums gesticht op de plek waar een oude weg van Tolbert naar Drenthe het veenstroompje de “Leecke” passeerde. Van de naam van dit riviertje werd de naam Leek afgeleid. Tot 2019 was het een eigen gemeente, en bestond het uit meerdere dorpen.

De borg Nienoord in Leek
© Uit de rand geknipt van de Coenderskaart, ca. 1680, Collectie Groninger archieven

Het dorp is gesticht door de familie Van Ewsums op de plek waar een oude weg van Tolbert naar Drenthe het veenstroompje de “Leecke” passeerde. Van de naam van dit riviertje werd de naam Leek afgeleid. In 1556 liet Wigbold van Ewsums het gebied toegankelijk maken voor de winning van turf. Hierdoor werd het gebied aantrekkelijk voor veenarbeiders, handelaren, schippers en ambachtslieden. Aan het begin van de 18e eeuw vinden ook de eerste Joden hun weg naar dit gebied. Die eerste Joden in Leek zouden de stamvaders worden van o.a. de families van Dam, Aptroot, van der Reis, Lehmans, Wijnberg, Israëls en Levie.

De eerste vermelding van een Joodse inwoner stamt uit 1705. In dat jaar gaat “Levi Arents op de Leeck” bij de Hoge Justitiekamer in de stad Groningen in beroep tegen een vonnis van de grietman van Vredewold. Omdat de gerichtsboeken van Vredewold over die periode ontbreken is niet meer na te gaan waar dit vonnis over gaat.

In 1724 verzoekt “Marcus Moses de Jode op de Leek” de Gedeputeerde Staten van Groningen om ontslagen te worden van de betaling van het hoofdgeld. Dit is een provinciale belasting die per hoofd king geheven wordt. De gedeputeerden willigen zijn verzoek in “wegens desselfs armoede”. Ook zijn gezin wordt vrijgesteld van deze belasting. Aangezien Marcus aangeduid wordt als “de Jode op de Leek” gaat men er van uit dat hij en zijn gezin op dat moment de enige Joden zijn in Leek. Op 14 juni 1728 is er melding van andere Joden in het dorp.

Op 16 april 1746 wordt melding gemaakt van ene Samuel Victor uit Nietap die in het rechthuis van Leek verscheen. Hij verlangde dat de grietman Sitje Abrahams zou aanmanen om hem te betalen voor het rundvlees en de boter die hij haar geleverd had. Deze Samuel Victor werd geboren in het Duitse plaatsje Leer als zoon van een zekere Victor Israël. In die tijd was het slechts aan de twee oudste zonen van Joden toegestaan na hun meerderjarigheid in de plaats van geboorte te verblijven. Samuel moest evenals 3 andere broers vertrekken uit Leer en gingen richting de Nederlandse Republiek. Als vreemdeling met weinig geld werd Samuel in Amsterdam en Den Bosch uitgewezen waarna hij richting Groningen ging. In het op 30 oktober 1742 opgemaakte haardstedenregister van het kerspel Roden staat onder Nietap genoteerd dat “de Jode Samuel, meijer van J. de Wijters” het beroep uitoefende van “cueter* en slager” en werd aangeslagen voor f 2. Het haardstedengeld werd per woning geïnd. “De Jode Samuel” is vrijwel zeker dezelfde als Samuel Victor, die in de haardstedenregisters van 1754 en 1764 eveneens onder Nietap vermeld staat en ook dan wordt aangeslagen voor f 2. Het vermoeden bestaat dat hij ook in vee handelde omdat hij in 1750 hij een vet kalf en drie schapen van Jacob Jacobs in Sebaldeburen kocht.

Samuel deed waarschijnlijk goede zaken want in 1746 waren hij en zijn vrouw Rebecca Isaacs in staat een eigen huis in Nietap te kopen. In het haardstedenregister van 1754 wordt gezegd dat Samuel Victor leefde van “copenschap en cuterbedrijf”. Zijn activiteiten als slager had hij na 1742 blijkbaar opgegeven. Tot de “copenschap” van Samuel Victor hoorde de handel in manufacturen. Zijn dochter Sara huwde later met “Philip Abrahams op de Leek” die voor het eerst vermeld wordt in 1751. Het verliep niet altijd even prettig tussen de beide Joodse kooplieden en hun niet-Joodse omgeving. Gevolg hiervan was o.a. dat Philip eens op straat lelijk mishandeld werd en doktersbehandeling nodig had. Hoewel door de rechtbank hiertoe veroordeeld weigerde de aanvaller, slachter Arnoldus of Reinoldus Hansens, de dokterskosten te betalen. Toen de wedman beslag kwam leggen op een paard en schapen raakte de man hier ook mee slaags en uiteindelijk lukte het slechts 1 schaap te bemachtigen.

In 1795 was er een staatkundige omwenteling in het land die ook voor de Joden grote gevolgen had. Werden zij tot die tijd nog steeds als vreemdelingen gezien, nu besloot de Nationale Vergadering van het Bataafse volk dat de Nederlandse Joden het volledige burgerrecht zouden krijgen. Vanaf dat moment nam het aantal Joden in Leek duidelijk toe.

Na 1800 waren er voldoende Joodse huisgezinnen om regelmatig huisdiensten te houden dankzij de aanwezigheid van een minjan: tien mannen die ieder de leeftijd van 14 jaar bereikt dienden te hebben. Voor de diensten stelden Victor Philippus van der Reis en zijn vrouw Lea Salomons Weinberg een kamer in hun huis beschikbaar en zij schaften tevens de benodigde liturgische voorwerpen aan. In de kamer was ruimte voor ongeveer 15 personen. Het was dezelfde Victor Philippus die de eerste stappen ondernam om een Joodse gemeente in Leek op te richten. Er werden huisdiensten gehouden, er was een godsdienstleraar aanwezig en men beschikte over een begraafplaats. Hierdoor nam het aantal Joden in Leek nog sneller toe. In 1805 is voor het eerst sprake van een Joodse gemeente in het dorp. In 1809 werd een huis omgebouwd tot synagoge. Dit pand werd zo bouwvallig dat men in 1910 besloot op dezelfde plek een nieuwe synagoge te bouwen welke in 1911 ingewijd werd. In 1855 werd een Joodse school geopend.

Beroepen onder de Joden in Leek waren o.a. veehandelaar, slager, winkelier en dansleraar. Ook waren zij goed geïntegreerd in de lokale gemeenschap en namen o.a. deel aan het gemeentebestuur. Bekend in de wijde omtrek waren de manufacturenwinkels van Aptroot en Denneboom en van Dam’s exportslachterij.

Zoals wel vaker gebeurde in kleine gemeenschappen was de economische situatie van de Joden niet altijd even fleurig. In Leek was dat niet anders. De armoede was zelfs zo groot dat in 1910 een armenhuis werd opgericht. Aan het eind van de 19e en begin van de 20e eeuw verlieten veel mensen dan ook het dorp. Zij kwamen veelal terecht in Groningen en Amsterdam. Dit had tot gevolg dat ten tijde van de uitbraak van de 2e Wereldoorlog er zich nog slechts 90 Joodse inwoners in Leek bevonden. Bijna allen zijn ze gedeporteerd en vermoord. Slechts enkelen gelukte het om onder te duiken en te overleven.

Na de oorlog kregen de synagoge en het Joodse schooltje een andere bestemming. De Torarollen waren op tijd naar Amsterdam overgebracht en zijn bewaard gebleven. Sinds 1995 is het Joodse schooltje een beschermd monument en functioneert het als museum en educatief centrum. Op de zijmuur is een 3-tal plaquettes aangebracht ter herinnering aan de 61 weggevoerde Joodse inwoners van Leek.

Plaquettes Joodse schooltje Leek

* Cueters ofwel keuters waren mensen die van elders kwamen en toestemming hadden gekregen in het dorp te wonen.


Bronnen:
Boek: De Joodse Gemeenschap in het Groninger Westerkwartier, Peize en Roden – drs. G.J. van Klinken en mr.J.H. de Vey Mestdagh
Groninger Archieven
Joods Cultureel Kwartier
Museum Joodse Schooltje Leek
Wikipedia

Illustraties:
© Collectie Regina Philip
Groninger Archieven

Gepubliceerd:
15-06-2021